De moleculaire esthetica van Agnes Maes
Misschien is kunst al altijd meer begaan geweest met deelgebieden van realiteit, dan wel met het totale plaatje. Hoe de dingen zich af en toe tonen. Hoe ze zich in een hoekje schuilhouden. Hoe ze aan de aandacht ontsnappen. Waarnemingspsychologie dacht decennialang in Gestalten, gehelen. Maar daar is men al een tijdlang aan voorbij. Opnieuw is kunst hierin het weten voorafgegaan. Of: wat een - op het eerste zicht - onbetekenend detail zoal aan realiteitswaarde kan inhouden.
Het artistieke pad van Agnes Maes geeft een bijzondere fascinatie te zien, namelijk deze voor de microscopische blik. Er is in haar werk sprake van een tastend onderzoek in de materie van de verf zelf. Zij verkent de moleculaire processen in ons ruimtelijk besef. We worden in een eerste en slordige oogopslag getrakteerd op kantelingen, overlappingen, versluieringen, accentueringen, suggesties, weglatingen, transparanties, vervormingen en meer daarvan. Er wordt een wereld opgeroepen waarin geen Heidegger zou kunnen of willen wonen. Een minimalistische vormentaal gedrenkt in een sfumatobad van bruinen, gelen en groenen. Is het dat? Moet een Vuillard of een Morandi ter verantwoording worden geroepen om het te kaderen? Ik denk in dit verband met genoegen terug aan het erudiete essay van de kunstfilosoof Arthur Danto, getiteld: de komedie van de overeenkomsten. Eerder dan te speuren naar verwantschappen tussen realiteit en representatie, of tussen een werk en eventuele illustere voorgangers, moet de kunstkritiek zich laten verleiden door de onderliggende verschillen op het moment dat de leden van de klassen er precies hetzelfde uitzien. Want welke wereld van verschil zet Agnes Maes dan wel neer?
Even een omwegje maken. We zouden de vraag kunnen stellen naar de relatie tussen mentale beelden in ons hoofd en de structuur van ons neurologisch systeem. Via neuraal image-mapping tracht men daar thans inzicht in te verwerven. Met andere woorden, de elektrochemische structuur van onze gedachten materieel trachten te visualiseren. Maar de vraag blijft dan nog open welke fysische codering deze vertaling van innerlijke toestand naar de neurale kaart volgt. In welke mate dus worden de werkelijke verschillen niet opgeofferd aan een simplifiërend model, zoals bij de ontcijfering van een geheimtaal. Tegen deze achtergrond wil ik de spanning situeren tussen de symbolisering in het werk van Agnes Maes enerzijds en de werkelijkheid anderzijds waar het werk aan refereert. Uitpuring zou niet het goede woord zijn. Er is namelijk geen essentialisme te bespeuren. Nog minder enig mimetisme. Maar, zoals ze het naar aanleiding van haar tekeningen zelf aangeeft, een zoektocht naar “sporen van het onuitgesprokene”. Agnes Maes brengt tekens aan, markeringen, geometrische structuren, begrenzingen, points de capiton, een lijnvoering, cijfers, letterwoorden, kortom sporen van ruimtelijke impressies die hun betekenis als materiële expressie zélf belichamen. Ze raapt indrukken op als mentale objets trouvés, en legt ze daarna haar eigengereide ordening op. Het is een onderhuidse verkenning van het vlees van de realiteit, zoals de fenomenoloog Merleau-Ponty dit zou verwoorden. Maar nimmer is er vertaling tussen uiterlijke werkelijkheid naar innerlijke voorstelling. Het autisme van haar beelduniversum eist een autonomie op die eigen is aan het zwijgen van de werkelijkheid zelf
De genese van haar werk is daarbij niet eens aan de orde. Uiteraard is haar gedrevenheid doorspekt van existentiële ervaringen. Uiteraard kent zij de verontwaardiging, de bewondering en verwondering, de ontroering, de berusting, de onrust, enfin niets menselijks is haar vreemd. Maar deze stemmingen zijn de startbaan van waarop zij in haar werk de vleugels uitslaat. Flarden daarvan recupereert ze soms. Kijk naar de tragedie achter “Het bloedbad”, naar de geniecultus in haar reeks ovale portretten van befaamde schilders, naar de banaliteit in “Fragments de la vie quotidienne”, naar de beklemmende eenzaamheid in “The invention of solitude”. Zie hoe vormelijke abstracties en existentiële thema’s mekaar moeiteloos vinden. En daarin die aarzelende kwetsbaarheid. Er is namelijk een netwerk van verbanden die we niet waarnemen, of niet willen zien, niet kunnen zien. Maar in het werk van Agnes Maes wordt ons daarvan een doorsnede aangereikt. En wie zal niet de handtekening van haar stijl, ondanks de grote variatie tussen haar werken, zien opdoemen in de lichtinval die Villa De Olmen biedt.
Joannes Késenne
Docent PHL